· 

Vervolg: Noodkreet om goede jeugdtrainers...een intrigerend verhaal

 Vervolg:

 

 WASSENAAR- Hij voelt zich vooralsnog een roepende in de woestijn. De woestijn die hem zo bekend is. Roel Timmer, oud-prof van ADO Den Haag en Holland Sport, en voormalig Hoofd Inkoop van het olieconcern Aramco heeft al zijn voetbalervaring gebonden in een nieuwe voetbalvisie. Een concept dat de visie van Wiel Coerver als basis heeft, zich afzet tegen de ‘Zeister visie’ en overeenkomsten vertoont met de ideeën van René Meulensteen. Net als de veldtrainer van het eerste team van Manchester United stelt de 72-jarige Timmer afzonderlijke techniektrainingen centraal. Alleen: Timmer heeft ‘Duitse’ invloeden van methodisch werken in zijn programma opgenomen en vervolgens ook gedetailleerd in een soort stappenplan uitgeschreven hoe de techniek van kinderen te verbeteren. De man uit Wassenaar is er honderd procent van overtuigd dat deze Duitse methode met meer discipline ook het spelplezier van de kinderen enorm vergroot.

 

Is dat niet tegenstrijdig? Ervaren kinderen met andere woorden meer discipline niet als vervelend? Dat hangt er vanaf of je het kind centraal stelt en in het belang van het kind denkt, betoogt Timmer. Hij zegt uit eigen trainerservaring dat kinderen zijn methode enorm waarderen. Zijn visie heeft de volgende uitgangspunten.

1. Spelers in de leeftijd tussen acht en twaalf jaar zijn het meest ontvankelijk voor het trainen van diverse techniekvormen, waaronder de Coerver bewegingen. Dat houdt in dat je deze spelers in deze leeftijd kan leren de bewegingen op een natuurlijke manier uit te voeren.

2. Het leren van bijvoorbeeld een ‘Ronaldinho’ of de ‘Zidane-beweging’ op latere leeftijd heeft alleen een positief effect op het algemene balgevoel maar de uitvoering van de beweging zal nooit een natuurlijk karakter krijgen.

 

Dat klinkt nog redelijk vertrouwd in de oren, maar het is vooral in de verdere uitwerking van zijn ideeën, waarin Timmer een nieuwe weg inslaat. Hij heeft de Duitse methodische benadering van het trainen van jeugd, zoals hij heeft geleerd van oud-bondscoach en voormalig KNVB-docent Georg Kessler, gecombineerd met zes door hem geselecteerde Coerver-bewegingen en die verwerkt in de dertien delen van zijn technisch oefenprogramma voor jeugdtrainers. Discipline derhalve, maar toegepast op een manier dat de spelers dat niet zo ervaren. ,,Mijn idee is dat je steen voor steen bouwt aan de technische bagage van een speler”, verklaart de voormalige wereldreiziger. ,,Dat houdt in: alleen in het prille begin is ‘stampwerk’ noodzakelijk om de basis onder de knie te krijgen.

Daarna wordt het alleen maar leuk. En daar is het me om te doen. Kinderen op een plezierige manier voetbalvaardig maken, zodat ze niet omstreeks hun pubertijd afhaken. Alleen, dan moeten de jeugdtrainers wel zodanig geschoold zijn dat ze een leuk en leerzaam trainingspakket aan kunnen bieden. En aan dat laatste, daar schort het aan in Nederland.”  

 

De voetbalveteraan verwijst naar ‘het geschreeuw’ langs de kant. ,,Stop die bal. Kop hem. Laat die bal niet zomaar wegspringen! Dat zijn de aanwijzingen langs de kant. Je ziet het kind in het veld dan vaak hopeloos kijken van ‘maar hoe doe je dat dan?’ Jeugdtrainers zijn vergeten dat het niet hun spel is, maar het spel van de kinderen. Zij moeten er lol in hebben” Timmer denkt de grote uitval van jeugdspelers omstreeks hun veertiende jaar met vele procenten te kunnen verminderen.

 

Een gedurfde uitspraak, maar hij is gegrond op eerdere ervaringen. Na vele Coerver clinics in binnen- en buitenland besloot Timmer uiteindelijk zijn visie uit te proberen op een willekeurig gekozen groep van 26 D-pupillen (10-12 jaar) bij de VV Quick in Den Haag .

 

Na vier jaar en twee maal per week trainen volgens de door hem samengestelde oefenstof was het resultaat naar eigen zeggen ‘ongelooflijk goed’ wat mede uit het volgende te concluderen valt.

 

1. ,,De groep was enorm naar elkaar toegegroeid doordat de minderen veel sneller beter werden dan die enkelen met een natuurlijke aanleg en ze mede daardoor hun ‘rangschikking’ binnen de groep aanzienlijk zagen verbeteren. Het ‘lulletje’ werd al heel snel niet meer als laatste gekozen. Dit was bijzonder opmerkelijk in het geval van twee spelertjes die ernstige motorieke stoornissen vertoonden, maar na twee jaar tot grote verbazing van de behandelende artsen als gelijkwaardige voetballertjes meededen. Iets wat misschien wel mijn mooiste ‘overwinning’ is geweest in die periode.

2. Het plezier, zowel in trainingen als in wedstrijden, steeg tot een ongekende hoogte waardoor ze bijvoorbeeld een kwartier voor aanvang van de training al aan de deur van mijn kleedkamer stonden te rammelen voor de sleutels van het ballenhok.

3. Niet één speler is in die vier jaar afgehaakt en een groot aantal is later leider geworden en/of hebben andere organisatorische taken in de club opgepakt.

4. Deze ontwikkeling was natuurlijk ook ideaal voor de fase daarna omdat die trainers niet meer zoveel aandacht hoefden te besteden aan technische vaardigheden en zich vaker op fysieke en tactische aspecten konden richten.

5. Veel spelers zijn later doorgestroomd naar het eerste en tweede senioren elftal en twee naar het betaalde voetbal.

6. Het was verrassend te constateren hoe spelers met het verbeteren van hun coördinatie tussen lichaam en bal tevens hun zelfvertrouwen met sprongen vooruit zagen gaan en er al ‘persoonlijkheidjes’ gingen ontstaan.”

 

De basis van zijn visie wordt volgens Timmer gevormd door de volgende Coerver-bewegingen:  

 

1. Coerver-beweging nummer één (kapbeweging met de binnenkant wreef voor het lichaam langs

2. Coerver-beweging nummer twee (kapbeweging in tegenovergestelde richting)

3. Coerver-beweging nummer drie (passeerbeweging, de schaar)

4. Coerver-beweging nummer vier (kapbeweging achter het standbeen langs)

5. Coerver-beweging nummer vijf (passeerbeweging, snelle acte binnenkant wreef)

6. Coerver-beweging nummer zes (doe alsof je schiet, maar kap de bal voor het lichaam langs) 

 

,,Ik heb een verkort en volledig programma ontwikkeld”, verklaart de man uit Wassenaar. ,,Als ik het volledige programma als uitgangspunt neem: dat is bedoeld voor spelers in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar. Ik ben daarbij uitgegaan van een gemiddeld aantal trainingen van twee tot drie per week van ieder één uur en vijftien minuten waarbij dertig tot veertig minuten per training besteed wordt aan de oefenstof volgens mijn programma.

Dit over een periode van veertig weken per jaar, met een herhaling om de twee of drie weken. In totaal zijn er in het volledig programma 220 tekeningen/oefeningen verwerkt welke onderverdeeld zijn in de kleuren groen (geen weerstand), blauw (met weerstand), violet (spel en wedstrijdvormen) en rood voor het onderdeel ‘wie kan?’ om de creativiteit te stimuleren. Belangrijk is dat de herhalingen worden opgefleurd met een nieuw aspect, zodat kinderen nieuwsgierig en gemotiveerd blijven. En let op: er blijft gedurende een training voldoende tijd over voor een trainer om zijn eigen ideeën toe te passen.”

De 13 delen zijn onderling ook weer methodisch gerangschikt zodat bijvoorbeeld het stoppen van de bal op diverse maniere n b ehandeld wordt na de uitleg met oefenstof over het passen.

Het dribbelen komt als eerste aan de o rde, omdat dit onderdeel, hoe simpel het ook mag lijken, de basis is voor de techniekoefeningen.

En dan de Coerver bewegingen in het bijzonder.( Zie bijgaande eenvoudige basisoefeningen van het onderdeel Dribbelen als voorbeeld). Uiteindelijk zullen alle aparte onderdelen in elkaar gaan overvloeien waarbij het accent vooral gelegd wordt op het afronden op het doel. 

 

Snoep

Timmer gebruikte zelf vaak snoep als beloning als een speler een bepaalde techniek het beste uitvoerde. ,,Zowel voor de technisch meest vaardige speler als degene die het hardst zijn best had gedaan. Op die manier kneed je evenwicht in de groep. Ze zien dat niet alleen talent, maar ook hard werken beloond wordt. Verder heb ik in mijn oefenstof tijd ingeruimd voor een telkens terugkerende oefening ‘wie kan’. Dat bevordert de creativiteit en de motivatie van de spelers. Om iets simpels te noemen: wie kan de Coerver 1 en 2 achter elkaar uitvoeren?” De wedstrijden zijn in de visie van Timmer ondergeschikt. Althans de resultaten daarvan. De oefeningen en daarbij vooral

de hierboven genoemde Coerver-bewegingen één, twee en vier ziet hij wel graag terugkomen in de wedstrijden. Op zich is dat alles in overeenstemming met moderne voetbalovertuigingen. In tegenstelling tot de Zeister visie is Timmer echter van mening dat je niet alle technieken leert door te voetballen.

,,Voor de spelers is dat natuurlijk wel goed. Ik sta op één voet met Meulensteen dat jeugdvoetballers van tegenwoordig te weinig balgevoel ontwikkelen.

Dat gebeurde vroeger op straat, op een hobbelige ondergrond waarbij je de bal wel op een ‘creatieve’ manier moest controleren. In de sloppenwijken van Rio de Janeiro gebeurt dat nog steeds. 

Uit zulke omstandigheden worden de beste voetballers geboren.” Timmer vindt ook net als Meulensteen dat talentvolle voetballers tegenwoordig te veel in het keurslijf van een bepaald clubsysteem worden geduwd en daardoor te weinig ruimte krijgen voor creatieve ingevingen. Timmer zegt niets als kinderen een ‘vrij’ partijtje doen. ,,Laat ze spelen. B

emoei je er niet mee. Het is hun spel. Dat zijn mijn uitgangspunten. Op een bepaald moment zie je geleerde trainingsaspecten terugkomen in hun partijtjes en dan weet je dat je op de goede weg bent.

Tijdens de gewone trainingen is het natuurlijk anders. Dan stuur je gericht aan als je wil dat iemand bijvoorbeeld een schaar maakt. Alleen: dan nog is de boodschap verpakt in een leuke spelvorm. Mijn motto is: zo min mogelijk forceren door kinderen op een paar vierkante meter een oefening te laten doen. Verpak het in leuke oefeningen, waarbij de ene de andere in een logische volgorde opvolgt.” Daarmee gaat hij een stap verder dan Meulensteen.

Of liever gezegd: zijn insteek is anders. Het methodische programma is niet alleen bedoeld om kinderen technisch vaardiger te maken, maar ook om jeugdtrainers een helder handvat te bieden hoe zij pupillen kunnen motiveren en technisch kunnen verbeteren.

Zijn ideaal: met zijn visie en de daaraan gerelateerde oefenstof zoveel mogelijk jeugdtrainers te bereiken, professionele als wel beginnende.